Kort na de moord werd het huis door de bolsjewieken teruggegeven aan Ipatjev.
Op 25 juli 1918 viel de stad in handen van de Witten, die meteen een onderzoek instelden naar de dood van de voormalige tsaar en zijn familie in het huis.
In het jaar 1918 vestigde de Tsjechische generaal Radola Gajda van de Witten zijn hoofdkwartier in het gebouw, dit ondanks protest van de onderzoekers.
Tegen het eind van het jaar 1919 bedreigde het Rode Leger de stad en probeerde Ipatjev zijn huis te verkopen aan de Russisch-Tsjechische handelskamer, maar admiraal Kiltsjak kwam achter de verkoop en verbood dit. In plaats van het huis te verkopen, verhuurde hij het huis van Ipatjev voor 6000 roebel voor 6 maanden om het onderzoek voort te zetten. Het Witte leger werd uit de stad verjaagd en Ipatjev emigreerde naar Praag.